met ‘Vrijheid'(Proust,Bergson,Husserl,Sartre,Beauvoir)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het bewustzijn is niet ‘op-zich’ (opgesloten in zichzelf)zoals het ding,maar het is ‘voor-zich’:het heeft een relatie tot de wereld en daarin tegelijkertijd tot zichzelf. Dat ik een ‘wereld’ heb,is immers allereerst te danken aan het feit dat ik besta in en zelfs als relatie tot het andere-dan-ik. Ik kan me op mezelf terugbuigen en mij tot mijzelf verhouden. Daarin word ik als het ware dubbel:er is een bewustzijn dat kijkt naar zichzelf,en dat dus niet helemaal zichzelf is. Dat heeft voor Sartre belangrijke consequenties. Want ik mag dan bestaan in mijn verhouding tot de wereld,ik bén tegelijkertijd wel degelijk iets. Ik ben die-en-die,ben daar-en-aar geboren,heb die-en-die eigenschappen. Ik ben tenslotte niet alleen maar een vrij zwevend bewustzijn. Mjn bestaan is op alle mogelijke manieren bepaald. Maar die bepaling is niet mijn noodlot,zo brengt Sartre daartegenin. Ik kan me ertoe verhouden,ik kan er een betekenis aan geven en het op allerlei verschillende manieren een plaats geven in mijn leven. Daarin rust mijn vrijheid,die mij radicaal scheidt van wat ik ben. Of beter gezegd:dankzij de vrijheid ben ik niet willoos overgeleverd aan datgene wat ik ben. Ik ben Nederlander,maar ik ben niet dé Nederlander,zoals Máxima Zorreguieta terecht heeft opgemerkt.'(bladzijde 236-237)Wordt vervolgd. Verder met een gedicht uit de reeks ‘Taalmineraal’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Zomerdein.zonnegebaar./koralen mineraal.baar/zicht in gods wit geruis.bruist/ons kleurlichaam.licht lost op/in taal.wij vloeien uit.een/kind speelt ons de les.'(bladzijde 84) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘stak in het oor zijn stoffig trophee’.(bladzijde 227)