met ‘Een absurde paradox'(Kierkegaard,Camus)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het gaat hier om een niet-bereflecteerde keuze op het ogenblik zelf. Die keuze valt buiten de tijd,heeft geen tijdsdimensie,maar is onmiddellijk,puntvormig.Ze groeit niet en wordt niet ‘bemiddeld’,zoals Hegel meent. Het absolute wordt niet bereikt via een opklimming of langzame toenadering. Het wordt zelfs helemaal niet ‘via’ iets bereikt,maar vindt plaats in een momentane beslissing waar je niet ‘naartoe’ kunt redeneren en die daarom in het normale denk- en tijdsverloop van de ‘objectiviteit’ absurd móét zijn. ‘De paradox is de objectieve onzekerheid die de uitdrukking is van de hartstocht van de innerlijkheid,en dit isprecies de waarheid’,schrijft Kierkegaard. Juist omdat deze waarheid buiten de tijd en daarmee buiten de geschiedenis valt,kan ze het ontmoetingspunt zijn met het eeuwige en het absolute,dat op zijn manier eveneens niet-historisch en tijdloos is.’Laten we aannemen dat de eeuwige wezenlijke waarheid zelf de paradox is’,zo vervolgt Kierkegaard. ‘Hoe ontstaat de paradox? Doordat de eeuwig wezenlijke waarheid en het existeren bijeen worden gebracht.(…)De eeuwige waarheid is in de tijd ontstaan. Dit is de paradox.’ Van de keuze daarvoor hangt de redding af van de mens,want diens ‘subjectiviteit is de waarheid’. Elke keuze voor het heil veronderstelt daarom een ‘sprong’ die onverdedigbaar en volstrekt individueel is.'(bladzijde 214-215) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Zij moeder’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Zij spiegelt in mij. Lelletjes lente:/ik ben haar oorbelletjes. Schitte-/ring. Om de hals van het licht haar/soprane schoonheid. Ik haar zoon/hang aan haar lippen en borsten./De geur van lavendelwater. Navelkruid./Die zwarte japon met afhangende/witte klokbloemen,of het fuchsia/van haar adem:adellijke fuga/in de zon geschreven. Wij zingen.///De ploegbaas loopt achter haar/hoge hakken op het sint-elooisfeest./Zij slaat hem op de handen,dat beest./Alleen met mij danst zij;hij briest./Mijn eerste gitaarsnaren springen/om de meisjesklap. Hoe moet ik/mijn lieve akela uit haar tent lokken?/Mijn nichtje watert zinnebeeldig/het lauwe licht. Ik drijf de zonne-/tol voort. Elk woord is vrouwelijk.'(bladzijde 126) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘de boeken bieden verbranding’.(bladzijde 229)