met ‘O mens! Geef acht!'(Nietzsche,Bataille,Marsman) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Waarom heeft het verscheiden van God zulke dramatische gevolgen? Is de wetenschap er intussen niet om de rol van God als fundament van onze kennis over te nemen? De toegenomen inzichten van de wetenschap,zo zal Nietzsche beamen,zijn inderdaad evenzovele nagels aan Gods doodskist geweest. Maar er is met die wetenschappelijke waarheid wel iets vreemds aan de hand – precies omdat ze de plaats probeert in te nemen van een God die er niet meer is. De wetenschap pretendeert de werkelijkheid uit te spreken in haar zuiverheid,maar in feite – aldus Nietzsche – staat ze zelf nog altijd onder imperatieven die niet wetenschappelijk gefundeerd zijn. Ze gelooft altijd nog in de waarheid als onbetwistbaar medium en in de morele plicht om die waarheid uit te spreken en na te vorsen. Maar waar komt die plicht eigenlijk vandaan,nu er geen transcendente instantie meer is die die kan stellen? vraagt Nietzsche zich af. De enige eis die overblijft is dan dat het voor de mens goed is de waarheid te spreken. Daarbij doelt hij niet op een morele deugd,maar op het feit dat waarheidsspreken voor het zelfbehoud van de mens zelf gunstig is. Er is dus sprake van een louter utilitaire reden – maar dat leidt helemaal niet tot de idee van een onwrikbare waarheid die boven alle werkelijkheid verheven is,zo heeft Nietzsche al aan het begin van zijn schrijverscarrière vastgesteld.'(bladzijde 191) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij moeder’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘De fabriek staat leeg./Zij zit op de koele vloer/van de werkeloosheid,/een pakhuis vol stilte/aan de lopende band./Ik loer vanonder de rand/van mijn padvindershoed/naar de opkomende bui./Als het scoutskamp maar/niet in het water valt.///Haar blik ommuurd koertje/waarop ik balsturig bikkel./Aan de waslijn wachten haar/doorschijnende witte blouse/en mijn onderlijfjes op zon./Mijn knikkers knitsen./Buurmans duiven koeren./Vleugellam blijft zij/binnen. Ik laat buiten-/sporig mijn vlieger op.'(bladzijde 132)Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ”en de zondag blijft staan voor de meinacht”.(bladzijde 229)