met ‘O mens!Geef acht!'(Nietzsche,Bataille,Marsman)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘De wereld is dus niet alleen een dynamisch geheel van verandering,maar ook van streven naar gelding en macht. Op basis van die gedachte schrijft Nietzsche in 1887 een van zijn meest beruchte boeken:’De genealogie van de moraal’. Daarin beschrijft hij de mens als een wezen voor wie verovering en uitoefening van macht centraal staan. Die machtsuitoefening is niet aan enige moraal onderworpen. In principe legt iemand die sterk en machtig is zichzelf geen beperkingen op. Hij is amoreel,wat niet betekent dat hij immoreel is,aldus Nietzsche. Hij heeft eenvoudigweg geen moraal,omdat hij slechts handelt in overeenstemming met zijn natuur,zoals ook een roofdier dat doet. De machtige mens is bij uitstek de onschuldige mens±hij leeft naar de natuurwet van het worden – en ook dat worden is onschuldig. Schuld wordt pas in de wereld gebracht door degenen die niet bij machte zijn hun wil te realiseren en die dus worden onderworpen door degenen die wel krachtig zijn. Zij zijn het die de werkelijkheid van de natuur niet accepteren en de sterken onderhorig willen maken aan hun eigen zwakte. Daarom roepen zij de idee van morele verboden in het leven,die de gestalte aannemen van de joods-christelijke en modern-humanistische moraal met haar respect voor het leven,voor de ander,met haar neiging tot medelijden en iets wat zij ‘rechtvaardigheid’ noemt. Niet alleen de onnatuurlijkheid van deze kunstgreep staat Nietzsche tegen,maar vooral de hypocrisie daarvan.'(bladzijde 193-194) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij gezellin’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Lenterag in de lucht. Zon/zeemt de ruimten van elke zucht./Oud zeer met flemende plumeau/opgelicht:schoonmaaktijd/veegt het huis de mantel uit./Wij emmeren de godganse dag./Tegen de vleug in schuiert zij/mijn hersenvloer. Ik wrijf/haar bloedspiegel op,zie/met een nieuw laagje folie.///Met een mattenklopper klop/ik het tapijt uit,hopeloos/zoals een dichter die clichés/uit de werkelijkheid slaat./Leven blijft dweilen met de/kraan open. Dood wringt ons uit,/en droogt de grond van het licht./Liefde veegt er de spons over./Ongedurig afgehaald en opgemaakt/spelen wij elkaars schone maak.'(bladzijde 138) Dit is het gedicht. wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘maar eens jezus drinkt het bloed van zijn bruid’.(bladzijde 229)