met ‘O mens!Geef acht!'(Nietzsche,Bataille,Marsman)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Zalig gesproken worden niet alleen degenen die het leven smaken tot op de bodem,maar ook degenen die de bestaande moraal verwerpen:de grote verachters zoals Nietzsche hen noemt,degene die zeggen:wat is mij gelegen aan gerechtigheid,aan medelijden en deugd? ‘Zie,ik leer jullie de Bovenmens:hij is deze zee,in hem kunnen jullie grote verachting ondergaan. Wat is het grootste dat jullie kunnen beleven? Dat is het uur van de grote verachting. Het uur waarin ook jullie geluk,en evenzo jullie verstand en deugd,jullie wordt tot walging. Het uur waarin jullie zeggen:’Wat doet mijn geluk ertoe!Het is armoe,vuil en jammerlijk welbehagen. Maar mijn geluk zou het bestaan zelf moeten rechtvaardigen!'(…) Het uur waarin jullie zeggen:’Wat doet mijn rechtvaardigheid ertoe! Ik zie niet dat ik gloed en kolen zou zijn. Maar de rechtvaardige is gloed en kolen!’ Het uur waarin jullie zeggen:’Wat doet mijn medelijden ertoe! Is medelijden niet het kruis waaraan genageld wordt wie de mensen liefheeft? Maar mijn medelijden is geen kruisiging.” Dat zijn gevaarlijke woorden – en men moet Nietzsche van dit gevaar niet vrijpleiten,zoals in de filosofie nogal eens gebeurt. Aan de andere kant kan men hem ook niet simpelweg aanwijzen als de wegbereider van het nazisme,zoals óók te vaak gebeurt.'(bladzijde 195)Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Zij gezellin’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Zij is de zuurstofovergang van mij/naar Venus voorbij de zon,nouja./Mijn weide landt bij haar rivier:/komaan,wij raken elkaar aan./Ik laat mijn schapen drinken/van haar water. Natuurlijk waadt/lente door haar. De lichtmythe/voortverteld in een gedicht.O/dit is een practical joke met/de streken van een sprookje.///Met kleine wiggen zet dood/ons lichaam vast,spieraam/waarop leven wordt gespannen/als een schildersdoek.Biggen/komen zelden voor in een boek,/spijkers wel in de broeken die/we het liefst van al dragen. Zo/gaan we opgeruimd door de dagen,/zoeken geen lijken op laag water:/wij brengen geen doden aan de dijk.'(bladzijde 140) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘die dragen het uit’.(bladzijde 229)