met ‘O mens!Geef acht!’ (Nietzsche,Bataille,Marsman)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Maar Nietzsche weigert nu in te stemmen met deze berusting,met dit ‘romantisch’ pessimisme,zoals hij het in ‘De vrolijke wetenschap’ al genoemd heeft. In het vierde boek van de ‘Zarathustra’ komt hij uitvoerig op dit gedicht terug en geeft hij zelf een nadere uitleg,je zou bijna zeggen:een exegese van het gedicht. ‘Smart is ook een lust,vloek is ook een zegen,nacht is ook een zon’,zo laat hij Zarathustra dan zeggen. ‘Zeiden jullie ooit ja tegen één lust?O,mijn vrienden,dan zeiden jullie ook ja tegen alle pijn…(…)Wilden jullie één maal ooit twee maal,spraken jullie ooit:’Je bevalt mij,geluk!flits!ogenblik!’,dan wilden jullie dat alles wederkomt.’ En omdat alle lust eeuwigheid wil,is dat ook een instemming met de eeuwigheid van de smart,want beide bestaan niet zonder elkaar en instemming met het leven is alleen maar werkelijk instemming wanneer zij zowel lust als leed betreft. Die nadere uitleg is niet overbodig in Nietzsches tijd,want het zijn niet de minsten die een roep tot berusting en hartkalmte hebben gehoord in wat in dit boek eerst ‘Het andere danslied’ en vervolgens ‘Nachtwandelaarslied’ heet. In 1895,ruim tien jaar na het verschijnen van het derde boek van de ‘Zarathustra’,begint Gustav Mahler,diep onder de indruk van Nietzsches werk,aan zijn Derde Symfonie die hij oorspronkelijk de titel ‘Die fröhliche Wissenschaft:ein Sommermorgentraum’ wil meegeven. Maar het zal uiteindelijk Zarathustra zijn die in het werk de boventoon voert.'(bladzijde 197) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Zij gezellin’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Op de Camposanto van Pisa/ons toeristendom in triomf/inhalend,het oog op de dood:/gehelmde ruiters rijden/open lijkkisten binnen./Wij staren naar sarcofagen,/heilig opgezette kragen/van godverlaten jassen./Waar zijn de skeletten?/Waar slapen we vannacht?///Overdadig daagt de zon op/in deze divina commedia./De lamp van Galilei brandt./Het baptisterium bloedwarm./Van dit teveel aan waarheid/krijgt zij de slappe lach/en ik een scheve toren./Zij sopraan schoon voelt/mijn ongeboren wonder:/ik ben haar suikeroom.'(bladzijde 142) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘de aarde komt tot zichzelf’.(bladzijde 229)