met ‘De dood van God'(Nietzsche,Wagner)van Ger Groot uit het boek ‘ De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Tussen het verschijnen van Henri Murgers ‘Scènes de la Vie de Boheme’ en Paul Mazursky’s ‘Next Stop,Greenwich Village’ componeert Richard Strauss in 1896 in Duitsland een toondicht dat de titel draagt van een van de spraakmakende filosofische boeken van dat moment. Het heet ‘Also sprach Zarathustra’ en opent met een majestueus crescendo dat sindsdien niet alleen de openingsscène van Stanley Kubricks film ‘2001:A Space Odyssey’ uit 1968,maar ook talrijke reclamespotjes heeft ondersteund. Het is twijfelachtig of Friedrich Nietzsche,de schrijver van het profetische boek,met die reclamespotjes erg gelukkig zou zijn geweest. Maar de wijze waarop Richard Strauss de opgang van de filosoof met klanken heeft begeleid,is wel passend. Tegen het einde van de negentiende eeuw begint de naam van Nietzsche overal in Europa te weerklinken. Tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zal hij in populariteit concurreren met Schopenhauer,die vanaf het midden van de negentiende eeuw de Europese civilisatie – en conversatie – in zijn ban houdt. Ook Nietzsche is diep onder de indruk van Schopenhauer. Precies in de tijd waarin hij opgroeit,in het midden van de negentiende eeuw,ligt Schopenhauers naam op ieders lippen. Nietzsche leest hem als gymnasiast en is direct verkocht. In een aantal opzichten zal zijn wereldvisie tot aan het einde van zijn werkzame leven daardoor getekend zijn. De wereld is een constante stroom van ontstaan en vergaan,een baaierd van krachten,aldus Schopenhauer.'(bladzijde 177-178) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Zij dochter’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘De speeltuin pakt ons in,/ik kom er niet zonder/herfstscheuren onderuit:/hinkeldepinke,hinkeldepapa./Haar japon wipt opzij./De zon hangt ongelijk./Zij glijdt van mij,/ik vind haar lachend/in een vuistje schaduw./Dit is geen kinderspel.///Alles loopt op stelten./Leven struikelt over dode/takken. Zij zwierig op de wip/trekt er zich niets van aan./Ik duw haar zinnen. Heen en/weer schommelt geluk. Oei,/zij ontglipt aan het klimrek,/en geeft de wind de schuld./Elkaar troostend springen/wij haasje over bulten.'(bladzijde 153) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘kneed aardse duiven uit het dagelijks brood’.(bladzijde 230)