met ‘De dood van God'(Nietzsche,Wagner)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Wat Nietzsche hier doet,is een gedachte opnemen waarmee hij in de voorafgaande jaren al heeft gespeeld en die hij aanvankelijk als een soort kosmologische wet had beschouwd:de eeuwige terugkeer van hetzelfde. In ‘De vrolijke wetenschap’ hanteert hij haar als een gedachte-experiment met een morele betekenis. Het antwoord op de vraag die hij de lezer toewerpt is of deze het leven en de aarde werkelijk wel kan beamen,inclusief alle lijden dat dat met zich meebrengt. Dat antwoord is dus niet bepalend voor een inzicht in de realiteit,maar voor een morele attitude jegens het leven. Om dat leven ging het Nietzsche,en om de aanvaarding daarvan. Het lijden daarbinnen behoort daartoe en men moet het mét het leven omhelzen,zonder – zoals bij Schopenhauer het geval is – te berusten in het lijden omdat het nu eenmaal niet anders kan. De aanvaarding moet een voorbehoudsloze beaming zijn,niet uit masochisme,maar uit liefde voor de aarde,waaraan men zelfs niet zou willen ontsnappen al zou dat mogelijk zijn. In diezelfde jaren raakt Nietzsche zeer bevriend met een even bekoorlijke als intelligente Russin,de schrijfster Lou Andreas-Salomé,met wie hij zich op een bepaald moment zelfs getrouwd ziet. Zover zal het niet komen. Tot zijn grote woede verkiest zij zijn goede vriend,de filosoof Paul Rée,al zal zij zich uiteindelijk ook van hem afkeren.'(bladzijde 186) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘In de mate van de zee’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Ziet een oog als het stilstaat?/Ben ik een blinde moedervlek?///Ven ik verte? Een wit zeilschip/waaiend in het zachte gehemelte van/dit gedicht. De huig van mijn hoop.///De klankleer van de zee. Ademruis./Spreek ik namens de wind. Ben ik/een tocht uit de grot van het zwijgen?/Zijn wij elkaars hartstocht?///Zwijgen is verdwalen in de spiegels/van zijn taalhersenen. Afwezig zijn./Kunnen wij wel aan wezen?/Ben ik weeswarm?/En wie wijst wat?///Samuel zet zijn eerste zin/op een vin naar de zee./Zijn ma als een haai/achterhaalt hem.'(bladzijde 172) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ’twee handjes’. ‘hij heeft een magnifiek tichouten handje/een tichouten handjes met houtkwast/een tichouten handje houvast als een tichouten hutje/waarin hij zijn opgezette ticdiertjes ophangt/boven het tic tic knapperend houtvuurtje/waarbij hij savonds laat nog zit te dromen/van dat andere handje dat op zo’n goede voet ztond/met het machinegeweertje waarmee hij zo scherp/tic tic tic kon schieten/peinzend hanteert hij dan zijn ticsomber zingend zaagje/waarmee hij de tichouten nagels van het tichouten handje wat kortwiekt/en leest in de tichouten lijnen des levens’/dat het niet de hoge bomen zijn die die de kwaadaardigste winden vangen/maar dat dat het allermiserabelst rietje mag doen/dat als ticrietje nu eenmaal gewend is te denken/dat het er spaans tic tic tic toe moet gaan in zijn leven//WANNEER HET IJZEREN HANDJE TAC TAC TAC UIT ANGST/WEER EENS BIJ ONS DE KLOK TERUG ZET'(bladzijde 235)