met ‘De mens een kunstenaar’ (Schiller) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles’ (Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘De mens is zo,als zuivere mogelijkheid van bestaan,’aangelegd op een oneindige uiting’:hij moet om zich te verwerkelijken,zijn mogelijkheden tot realiteit maken in een materiële wereld. Ofwel: hij ‘moet alles wat alleen maar vorm [dat wil zeggen louter mogelijkheid] is tot wereld maken,en zijn gehele aanleg verwerkelijken.’ Die twee principes projecteert Schiller in twee basisimpulsen die hij voor de mens fundamenteel acht,respectievelijk een vorm-drift en een stof-drift. Dat klinkt nogal instinctmatig,maar zo Freudiaans kan Schiller het nog niet bedoeld hebben. Wel brengt hij zijn mensbeeld terug tot een samenspel van krachten,die,óók in het geval van de ‘redelijke’ vormdrift,gedacht wordt als een impuls die de rede als het ware voortdrijft. Daarmee bestaat de rationaliteit in een dynamiek die een zeker element van gretigheid en wil belichaamt. We zien hier dus al hoe in de klassieke en vroegmoderne idee van rationaliteit – als een in zichzelf rustende,onbetrokken,onbewogen en belangeloze instantie – een element binnensluipt van stuwing en gretigheid. Schiller is nog ‘klassiek’ genoeg om te erkennen dat er een band bestaat tussen de vormdrift (de rationaliteit) en de algemeenheid die zich uit het louter toevallige hier en nu en het particuliere van het afzonderlijke individu losgemaakt. ‘Het gevoel’,schrijft hij,’kan alleen maar zeggen:het is waar voor dit subject en op dit moment’.'(bladzijde 168-169) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ‘Toscaanse fresco’s’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘San Galgano///Ruïne van een cisterciënzer-/abdij als een stenen kroon/op het goddelijke landschap./Het mystieke licht hier alom///heeft onthouden dat de koene/ridder Galgano zijn zwaard/in een rotsspleet stak,zo/dat het een kruisteken werd.///In mediterrane schijn mediteer ik,/gezeten op de abdijvloer,aan alles/en tegelijkertijd aan het niets rakend,/en boven mij de blauwe open hemel:///God is er in alle talen voor de daklozen./Door hemelhoge vensters valt gezegend/licht van de metten tot de vespers/op verzonnen monniken als ik'(bladzijde 183) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘beulen’. ‘drie dorre paarden dragen het gouden karkas in de bewarende afgrond/dichte deuren gaan open/handen van het hart/als handen vol licht/voor het dansende hart/het lied houdt de straatklok begraven/door de bladeren huilend/de handen zijn lachende bronnen/zo van de groene zee/groene dromen zijn de bomen/en zo ook spelen de vogels vrijheid de vruchten voor/zie de zon///er is verheugend vergaan als het langzaam lopen door kleuren/zie – het ding doet zijn vorm///zie de zon'(bladzijde 239)