met ‘Geschiedenis en de woestheid van de wereld'(Hegel,Schopenhauer) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘In den beginne is er woestheid. En die woestheid is niet alleen de verborgen bron van het menselijk gemoed,maar ook ven de wereld zelf:het is er de goddelijke oorsprong,inspiratiekracht en blijvende impuls van. In de mateloosheid van die oorspronkelijkheid ontmoeten het menselijk gemoed en de kosmos elkaar en vinden ze hun gemeenschappelijkheid terug,zo merkt Berlin op. Die ontdekking is voor de Romantiek van een religieuze betekenis. In die wildheid zoekt de romantische dichter of schilder de confrontatie met het heilige mysterie van het bestaan,waarover tot dan toe altijd de godsdienst gesproken had maar dat nu gevonden wordt in het oorspronkelijke,ware gezicht van de werkelijkheid. De romanticus zoekt dat in de natuur,die in die tijd voor het eerst in haar wildheid voorwerp wordt van contemplatie – en niet langer van afschuw of dedain,zoals daarvoor. En hij zoekt het ook in de kunst,die van dit natuurlijke sublieme de pendant probeert te zijn. In de natuurlijke wildheid zoekt de romantische dichter,schilder of zelfs componist de ontmoeting met het heilige mysterie van het bestaan. Daarin zou immers het oorspronkelijke,het ware gezicht van de werkelijkheid te vinden zijn. In de achttiende eeuw wordt daarvoor (onder meer door Burke en Kant)de term ‘het sublieme’ of het ‘verhevene’,het ‘Erhabene’ geijkt.'(bladzijde 155-156)Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ik wou dat ik een homunculus was’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘zeven maanden lang klonterde ik in bloed,/uit menselijk zaad,en sliep weldadig.tot/ik blijgezind op de wereld wonderbaarlijk/aanbrak,door alle tijden heen,vinnig/op alles en iedereen;fris uit de ogen/ziend,ik scheen een geval apart te zijn./omdat ik heel zintuiglijk van aard ben/groeiden mijn voeten en handen,lippen/en tong sterker dan bij een mens.daardoor/kan ik doen wat ik wil,geven wat ik ben./net gelijk de eerste mens was ik sterfelijk.'(bladzijde 201) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘nee’. ‘alleen pagoden mogen beslagen zijn/in ijsduister glanzen het offerblok/geween alleen gesneden beelden aanwenden/slechts zachte handen zullen gewassen zijn///op razende trappen zal het haar van de hond opstaan/in huivrende vaten handen/tot dorheid de dompeldoop aangaan/dichtslaan zullen de dichte deuren/de vensters het uitzicht verfraaien met blinden///op te springen dient de weg voor de leegloper/de drempel heeft te knielen voor cipiers///verspreid slechts gerucht voor een uur/verdrijf met gejubel gejammer'(bladzijde 270)