met ‘Geschiedenis en de woestheid van de wereld'(Hegel,Schopenhauer)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Want juist in de onherbergzame Alpen wordt aan nieuwe infrastructuur gewerkt en ook de ontwikkelingen in de klimtechniek schrijden voort. Er worden door het gebergte betere wegen aangelegd,waardoor zoiets als ’toerisme’ mogelijk wordt. En in 1786 wordt de Mont Blanc voor het eerst tot aan de top beklommen,op initiatief van onder anderen de geoloog en meteoroloog Horace-Bénédict de Saussure uit Genève. Dat jaar markeert het begin van de bergsport:een mengsel tussen technisch kunnen en diep ontzag voor de wonderen van de natuur,die dankzij diezelfde techniek een object kon worden van ‘sublieme’ ervaring. Zo is het toneel waarop de mens oog in oog staat met wat hem ten diepste aangaat,radicaal opnieuw ingericht. Zijn religieuze waarheid zoekt hij niet meer in instituties of kerken,maar in een onmiddellijke ervaring daarvan in de overweldigende,naakte natuur om hem heen. Hij heeft zich uit zijn inbedding losgemaakt. Tegenover het goddelijke staat hij nu alleen,in een directe confrontatie tussen het Allergrootste tegenover hem en de naakte innerlijkheid van zijn strikt individuele ziel. Maar daar schuilt een addertje onder het gras. Hoe imposant en overweldigend de woest natuur zich ook doet gelden,uiteindelijk blijft ook zij verwijzen naar een Schepper die alles tot een eenheid maakt en,in weerwil van zijn oudtestamentische macht,behoedt in zijn goedertierenheid.'(bladzijde 158-159) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ik wou dat ik een homunculus was’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘ik raak buiten adem.onherroepelijk.ho./de homunculus gaat almaar sneller lopen,/ik kan het wezen niet langer bijbenen.en/net voor het in het overtallige brandpunt/van mijn ogenschijnlijkheid verdwijnt,/wendt het zich lenig om en zingt me toe:/’ik ben niet voor op mijn tijd,het zijn/de anderen die niet meegaan met de tijd’./een vreemde rilling loopt over mijn zijn./om mijnentwille trekken ogenblikken/bijeen.in een onvermoede vouw van/ruimte val ik met huid en haar samen.'(bladzijde 201-202)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘stara zagora’. ‘een vierkante boerse stad/als een plat hoofd vol stoppels en harde ogen/alleen de straat der turken is een milde trek///redeker en ik beklimmen de minaret/en kijken in rechte straten zonder één geheim/toch duizelt het mij.maar het is maar hoogtevrees///in een parkje dicht bij het station/een jongetje dat voor schooltijd zijn brood op eet/het is een aardig joch maar spreekt alleen bulgaars///op de foto die ik van hem heb gemaakt/kijkt hij ingespannen naar zijn hompje brood/en later zie ik:dit is van oud zagora ‘het symbool”(bladzijde 273) ‘