met ‘Verstrooiing'(Madame de Staël,Luther)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘De problematische kanten van dat exclusivisme zijn inmiddels duidelijk zichtbaar geworden. Niet alleen in de strijd om de ‘cultural appropriation’ en de ‘politics of identity’ van de afgelopen decennia. Lang daarvoor al kwamen ze op een veel grimmiger manier tot uitdrukking in de bittere oorlogen die in de twintigste eeuw tussen de Europese landen werden uitgevochten uit naam van natie en volk. Inmiddels concentreert die ‘botsing der beschavingen’,zoals de Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington het noemde,zich in West-Europa op het vraagstuk van de islam,waarbij de Rushdie-affaire uit 1989 een katalyserende rol heeft vervuld. Hoe verhoudt zich de westerse verworvenheid van het vrije woord tot het recht gevrijwaard te worden van belediging en godslastering,die moslims in Rushdie’s roman ‘De Duivelsverzen’ meenden waar te nemen? Een antwoord of middenweg is op die vragen nog niet gevonden – en dat is misschien een veeg teken. In zijn hang naar universaliteit én zijn gelijktijdige gehechtheid aan de particuliere eigenheid koestert de moderne mens een tegenstrijdig ideaal.'(bladzijde 144-145)Dit was hoofdstuk 9 ‘Verstrooiing’. Morgen hoofdstuk 8 ‘Hert volk en zijn eigenheid’ (Leibniz,Herder,Walter Scott). Nu weer verder met het gedicht ‘Café De Groene Hond’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘gaan in een driftkoppige omgeving die van/mij eist dat ik me volledig schik naar de wil/van mijn mishandelaar,de kampbewaarder?/ik nip van de schuimkraag op dit verzuimen,/beschermd door breedgeschouderde cactussen'(bladzijde 214-215) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Leve Echo. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘ghost of a chance’//’in memoriam the president lester young’. ’toevallig vindbaar deze geest/blinkend op het licht gelegen/wie hem namen geeft stenen/in een wieg van gewaar/wording moet wel weten/te wezen de welsprekende oceaan///of tuin waar men maar eenmaal in mag gaan/en een roestig hek bekvecht achter mijn rug/en de belvédère is een lange schacht/dwars door de lucht een worm in een vrucht/beklim ik de aether van deze geest en stil/mijn honger met gerucht terwijl ik mij laaf/aan de bezetenheid in dit en elk gedicht///en doe muziek die men maar eenmaal ziet/en dan voorgoed dat men die niet vergeet/geboorte waarbij bijkomstig meedoet/die ik was want ik werd/een pantheon een bron een mens/die zijn even aangeblazen gezicht weggeeft'(bladzijde 341)