met ‘Tweeslachtigheid'(Kant,Augustinus,Rousseau)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ”Alles is goed zoals het uit handen van de Schepper komt,alles raakt verdorven in handen van de mens’,schrijft Rousseau in de openingszin van ‘Emile’. En in zijn ‘Bekentenissen’:’Ik heb mijzelf laten zien zoals ik was,laag en verachtelijk als ik dat geweest ben,goed,edelmoedig en verheven wanneer dat het geval was.’ Het enige wat werkelijk telt achter de facade van alle beschaving en vooruitgang is de ware,oorspronkelijke mens:datgene wat in de twintigste eeuw zijn ‘eigenheid’ genoemd zal worden. Dat blijft voor Rousseau niet beperkt tot de individuele mens. De hele beschaving moet beoordeeld worden naar dit criterium,dat eigenlijk een roep om antibeschaving behelst. Dat betekent niet dat Rousseau terug zou willen naar een animale wetteloosheid,en nog minder naar de wet van de sterkste of het eigenbelang,waaruit andere denkers in zijn tijd de beschaving als een werkelijke vooruitgang hebben zien voortkomen. De mens is in aanleg te edel om te kunnen worden gereduceerd tot een dergelijke zedeloosheid. Juist zijn natuurlijke kern is drager van de ware zielenadel,die het zo moeilijk heeft om zich te handhaven onder de corrumperende invloed van wat ‘civilisatie’ heet. Net als Augustinus verlangde Rousseau naar de herwinning van het ware zielenheil. Maar terwijl de eerste dat zag liggen aan het eindpunt van een bekering tot God,beschouwde de tweede het als de beloning van een terugkeer naar een verloren oorspronkelijkheid.'(bladzijde 97-98) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Poolsneeuw’. Titel ‘Journaal I’. ‘Van oorsuizing en donker hou/Van duisternis en dadels/Drijft hij mooie dwarse totn in de taal///GRUIS VERBANDGAAS ZWERFSTEEN/Worden open boek///In het zonlicht kakken niet de vogels maar de krekels in het gras/In het zonlicht zit ik weggedrukt/En zoek///Aldus bemerkt men de idylle'(bladzijde 15) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel ’teken en tijd’. ‘streng en eenvoudig spreken/met de streng gelovige aarde/de zwaarste voedt het zwevende/in de danser die eens het valln aanvaardde///en wat is gegeven als teken/de berg de rivier en de afgrond/zorg dat de adem dit opvat/en het bloed in het lichaam het afrondt///ook al dragen zonen uw naam/naar het steeds betere land/gij wijst de weg waar te gaan/want gij zijt absaloms hand'(bladzijde 440)