met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘We veronderstellen,met andere woorden,dat het perspectivisme van het natuurlijke oog maatgevend is voor de wereld,die dan inderdaad is zoals wij haar zien of – in de eerder gebruikte termen – zoals ze aan ons verschijnt. Een prachtige illustratie van die omslag vinden we in de roman ‘Ik heet karmozijn’ van de Turkse Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk. Het verhaal speelt zich af in het milieu van de Osmaanse boekverluchters en miniatuurschilders tegen het jaar 1591. Het zijn woelige tijden. De fundamentalistische prediker Noesret roept hel en verdoemenis af over losbandigheid,ongehoorzaamheid aan de Koran,het zingen van de gebedsoproep en het drinken van koffie – en ook over iedere vorm van schilderkunst die afwijkt van de school van de oude Perzische meesters uit Herat,de stad die ooit het centrum van de miniatuurkunst was en die vandag in Afghanistan ligt. Halverwege de roman loopt de meesterilluminator Osman door de straten van Istanbul en het is,zo mijmert hij,alsof hij door zijn eigen tekeningen loopt. ‘Als we door een Europees schilderij hadden gelopen liepen we nu via de lijst de afbeelding uit. Als we in een miniatuur in de stijl van de Heratse meesters hadden gelopen waren we nu op weg naar een plek waar God ons zag. En als we in een Chinese miniatuur hadden gelopen,hadden we de tekening in het geheel niet verlaten,want de Chinese miniaturen strekken zich tot in het oneindige uit.”(bladzijde 80-81) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Poolsneeuw’. Ooit kocht ik hem in 1964. Mijn eerste poëziebundel. Titel van het gedicht:’Bijtijds kinds’. ‘Wie meent:poëzie/Is een wanhoop maskeert/Zijn gedicht in gezichten/Als grock///Er zijn dan geen woorden er is/Het gebaar/Van benaderen,prijsgeven terugwinnen///Geen schelm is in tel/Die zijn schaduw beschrijft/Als dit spel hem het lachen verleert///Ik loop achter rokken/Geschater en zoek in rafels/De taal///Zo strompelt mijn beeld naar de bek van de leeuw/Sluipt klamheid in zijn grote schoenen rond///Onrust bekruipt hem;de mens babbelt door/En schoffelt zijn adem.'(bladzijde 26) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’zeeziekte of schipbreuk’. ‘ik weet de tijd is tegen mij/de tijd is een spion/het moment dat ijle schiereiland/beschermd slechts door het schijnsysteem/van de steeds openwaaiende deur/brokkelt af zelfs/mijn neus eet hard zout met krimpende tanden///en in mijn ingewanden wijkt thans alle landmacht/raakt het leger en leger ik ben voorgoed gestrand/kijk de schemerlampen doelloos maar branden/boven doorweekte agenda’s en een ontbindend stuk brood'(bladzijde 455)