met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Of liever:om gebruikt te worden als toegang tot de werkelijkheid. Niet alleen het kentheoretisch subject komt centraal te staan,zoals Kant op beslissende wijze duidelijk maakt,maar ook het politieke subject dat vanaf dat moment íédereen kan zijn. Al vanaf de late Middeleeuwen begint zich in het denken over macht en maatschappij een dergelijke democratische gedachte af te tekenen. Bij de Franse Revolutie vindt het,zoals we eerder zagen,zijn voltooiing – al zal het nog ruim een eeuw duren voordat dat met het algemeen kiesrecht voor alle volwassenen zal worden bekroond. Kant thematiseert die politieke wending niet,maar in de kentheoretische parallel ervan is hij even revolutionair als Danton en Robespierre. Hoe ik wil wat ik wil Het probleem van de vrije wil,waarmee we het laatste hoofdstuk besloten,is daarmee echter nog niet opgelost. Daarvoor moeten we Kants gedachtegang nog wat verder volgen. Via zijn ’transcendentale’ methode heeft hij afgeleid hoe empirische kennis mogelijk is en hoe daarbij vormgevende principes van het verstand moeten worden verondersteld. Maar daarmee heeft hij tegelijk laten zien wat de grenzen van het kennen zijn. Want nog altijd geldt dat niets rationeel-wetenschappelijk kenbaar is wat niet eerst de zintuigen heeft gepasseerd,zoals Hume Kant heeft voorgehouden.'(bladzijde 82-84) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Poolsneeuw’. Titel:’Men zwerft’. ‘Men zwerft,kijkt rond/Kucht uche uche koud als een adellijke rimpelhand./Wat wingewest/Was,heet nu front/Verder vreten ze elkaar gelikt of ongelikt/Met huid en haar,de zuiplap de sirene/Schrijvers vedelaars en andere meneren./Zijn hand trilt als de pest/Besmet likt men geen zweren./Wat nog rest is kijken in de zon,/Een rookwolk blazen en dan/Denken of het ooit wel anders kon'(bladzijde 30) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ‘4/in de nacht was er een mollige dolk/en het sterven in een strelend uniform///het domme licht/slaat nu op een sombere trommel///tussen de kromme tanden en vale kaken/van een honderdarmig monster/zoekt het ontwapende geluk een uitweg'(bladzijde 459)