met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles)(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ”Discriminatie wegens godsdienst,levensovertuiging,politieke gezindheid,ras,geslacht of op welke grond dan ook,is niet toegestaan.’ Dat is de reden waarom het homohuwelijk onontkoombaar is en dat woord tegelijk zo misplaatst is. Want er bestaat geen specifiek ‘homohuwelijk’. Er bestaan slechts twee mensen die – zonder specifieke eigenschappen en dus ook geslachtsloos – met elkaar als burgers tegenover de staat een verbintenis aangaan. Of dat principe in het sociale leven van burgers onderling ook houdbaar is,is een andere kwestie. Het is de vraag of ook de morele regels tussen de burgers getoetst moeten worden aan een dergelijk principe van abstracte algemeenheid dat in de eerste plaats voor de staat geldt. De rechtvaardigheid eist aan de ene kant dat we anderen op gelijke voet behandelen. Maar diezelfde rechtvaardigheid eist ook dat ik aan iemand aan wie ik bijzondere zorg verplicht ben,deze zorg ook als ‘bijzondere’ zorg verleen. Dat ik er moreel toe verplicht ben de studie van mijn dochter te financieren,betekent niet dat ik omwille van het gelijkheidsprincipe ook het collegegeld van mijn buurmeisje moet betalen.'(bladzijde 89-90)Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. Titel:’Ik vlieg door de dertiende eeuw’. ‘ De mensen weten niet of zij een geest is/dan wel tastbare verschijning,schrijft haar biograaf./Ze loeren uit hun holen naar de vrouw/die zingend langszweeft in de gore en bepiste straat./Een nachtegaal schuilt in haar keel,ze laat haar lied/vanuit de diepte resoneren,zingt/in nooit gehoorde harmonieën,ondergaat/verrukking & extase./Honden knabbelen aan haar botten;ze lijdt/aan toevallen,tuimelt,staat weer op./Gedreven door goddelijke gekte/gaat zij tot haar ware dood tekeer./Door niets gedeerd heeft ze nooit brandwonden of schrammen./Is dat niet wonderbaar?'(bladzijde 12)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ’15/de luchtschrijver/kruipt voort voor/zijn alfabet///de schaduw van/de leeraar verrast/de klas///in de kelder/ontdekt het winkelmeisje/de zweetafdrijvende oceaan///in alle klokken drijft/de bijtende/doorn van de tijd///op het asfalt/’hij drijft van het bloed’/’wie is ’t? een kind? een tennisspeler?'(bladzijde 462)