met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Kant noemt ze ‘categorieën’. Dat zijn een soort ‘operators’ die zaken omvatten als ‘ontkenning’ en ‘bevestiging’ (iets is wel of niet net geval),’gemeenschappelijkheid'(waargenomen zaken vertonen bepaalde overeenkomsten) en logische relaties als conjunctie en disjunctie (‘en’ en ‘of’). En wat voor ons het allerbelangrijkste is:die categorieën omvatten ook de logische implicatie:als – dan. Kant reserveert die ‘bewerkingsschema’s voor een apart geestelijk vermogen dat hij het Verstand noemt. Dat is dus niet hetzelfde als de Rede. Het Verstand denkt niet,heeft ook geen zelfbewustzijn,maar bestaat alleen maar in het bewerken van de ongestructureerde stroom van zintuiglijke indrukken tot een geordend beeld waarin zich een samenhang aftekent. Want pas na structurering door het verstand ‘kennen’ wij de dingen,geordend binnen het schema van een wereld. En pas dan kunnen wij er met onze Rede (bij Kant ‘Vernunft’) over gaan denken. De ordenings- of structureringsprincipes die het Verstand toepast zijn dus iets van de geest zelf,ze zijn niet ontleend aan de werkelijkheid. Integendeel,slechts dankzij hen is er voor ons zoiets als ‘werkelijkheid’. We kunnen de gedachtegang van Kant het best vergelijken met de werking van een ouderwetse televisiebuis.'(bladzijde 74-75) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘8/Breed en zwaar – boterbloemen en gevlochten/twijgen in het haar – woont zij in een lijf/dat niets meer hoeft te leren./Wild van dieren,wars van mensen/zal zij met geen schipper overvaren./De aardslak aan haar voet maant de mieren/te vertragen om de honingdauw en geur van deze vrouw/ als zoet genot te savoureren.'(bladzijde 26)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘jazz and poetry’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘dorst hebben zij bij senor henrique die uitroept/senor u heeft nimmer gezien de edele delen van de torrero?/senor nog nooit zag u een capa als vaatdoek/senor niet zag u gedemonstreerd een roestige schroevendraaier als degen/terwijl er toch zoveel edele mensen dagelijks vochtige ogen hebben/van het oprechte zweet op de ministeries zelfs op de hoogste posten/wemelt het van lieden die hun ongeluk niet op kunnen/is dat dan niet reden genoeg mij dagelijks te bedrinken/aan el sangre de dios het bloed van mijn heer en meester/er is toch zeker een rekening te vereffenen met dat bloed dat menselijk al te/ menselijke/want de mens is iets dat begonnen moet worden/van overwinningen geen woord want wij zijn tegen zegetochten/alexander een mythische held,/caesar een nobele schurk,/napoleon een patser,/en wat de rest aangaat uw neus toch passeerde de vuilnisbelt/van recente idealen?'(bladzijde 476) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.