met ‘De grillige geschiedenis van de moderne mens’ van Ger groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Hoe ‘absoluut’ de mens ook graag zou willen zijn,aan zijn fundamentele beperkingen en eindigheid zal hij waarschijnlijk niet ontkomen. Zolang de moderne droom van de Godgeworden mens duurt,ontkomt de filosofie niet aan de contradictie tussen de humanistische pretentie in hem een nieuwe grondslag van alles te hebben gevonden en het menselijk onvermogen daaraan te beantwoorden. Daarmee verandert het hele landschap waarin de filosofie moet opereren. Het wegvallen van de goddelijke zekerheid in de voortschrijdende en steeds resoluter atheïstische moderniteit mondt uit in het wegvallen van elke definitieve zekerheid en elke onbetwistbare grondslag. De sterfelijke ‘God-mens’ Ironisch genoeg zien we dus dat de moderniteit die zich van God meent te hebben kunnen losmaken,achtervolgd blijft door de consequenties van die ‘antitheologische’ beslissing.'(bladzijde 21-22) Wordt vervolgd. Nu weer twee gedichten van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘fluweeltje oost indische kers/jou gegeten ben ik voorgoed gevuld'(bladzijde 81) ‘barstvlak van de appel/vulling stuwt haar/zijn naar uitersten/waar ik raak oog'(bladzijde 82) Dit zijn de gedichten. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘zomer’ van Lucebert. ‘dan in een zee van nietigheid die anonieme brieven/vol verwijtende details aangespoeld:de hemelse wijn schuimde over de drempels/terwijl de sterren wankelend opstonden rond de bloeddronken kop van de/ kemphaan/en in de plastic koepels de hoogwaardigheidsbekleders/hun reet afveegden met even opzienbarende als onnozele dekreten/nadat in de straten leeggebloed lagen al hun onderdanen'(bladzijde 528) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.