een gedicht van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘het ijdele pomphuis verloor zijn kracht/in de jaren sloop/de slijtage door buizen en kleppen/en de roestkracht van het ringende water zette zich af/vrat het pomphuis/aan wien wij zijn ijdelheid vergeven,/was niet de kroon van het pompen op zijn hoofd gezet in/zulke kostbare legeringen dat de polders juweelden/aaneengeklemd en doorstoken/door de krachtige puls van het pomphart,/wie maalde het land zo nauwkeurig en stortte in zee/het krachtige water/dat de zee opving met haar glimlach van/alomvattende/immer in staat zich te ontfermen over/het stortende water/altijd bereid en begerig in haar schoot/het strompelend water tot het krachtigste leven te wekken/ja,zij riep met haar schorre kreten/de innigste voldoening op in het pomphart/dat nu zijn kracht heeft verloren en zich niet verliest/in herinnering/maar/vervalt/volgend het water.'(bladzijde 223) Wordt vervolgd. ‘