Vrijdag;7-12-18;Paulien is jarig;naar Amsterdam. Met Henry afspraak gehad!! Zaterdag 8-12-18;verder met ‘Tweeslachtigheid'(Kant,Augustinus,Rousseau)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Maar de list die de waarzegger Colette aan de hand doet,werkt wonderwel. Het wordt Colin pijnlijk duidelijk hoe dwaas hij geweest is om de liefde van zijn herderinnetje in te ruilen tegen de ijdele schittering van een ‘grande dame’. Het is te laat:Colette is hem van haar kant al vergeten,want ‘zij is een jonge mooie vrouw. Heeft ze dan het recht niet zich te wreken?’ Wanneer hij beseft een koekje van eigen deeg te hebben gekregen,keert Colin schielijk op zijn schreden terug. Nog vol berouw en angstige verwachting,bezweert hij dat hij adieu zal zeggen aan alle kastelen,adeldom en overvloed. ‘Laten mijn schalmei,mijn herdersstaf mijn enige waardetekens zijn…Al die hoge heren:in weerwil van al hun macht,zijn ze minder gelukkig dan ik.’ Dan laat ook Colette zich vermurween de gelieven sluiten elkaar opnieuw in de armen,terwijl de verzamelde dorpelingen om hen heen het eenvoudige landleven bezingen. Country Girl Rousseau heeft met deze verheerlijking van de landelijke eenvoud en verdachtmaking van een té verfijnde cultuur een blijvende invloed gehad op de manier waarop de westerse mens zichzelf is gaan bezien. Dat vooruitgang niet alleen veel winst oplevert,maar ook een fikse schadepost kan betekenen aan de ‘eigenlijkheid’ van de ziel,is weliswaar niet een geheel nieuwe gedachte (het christendom heeft de gevaren van een al te wereldse en zelfverzekerd voortschrijdende cultuur altijd met wantrouwen bekeken),maar nog nooit eerder werd deze ambiguïteit zo stevig in de inborst van de mens verankerd.'(bladzijde 98-99-100)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Poolsneeuw’. Titel ‘Journaal 30/XII’. ‘Ik draag hout aan in een wereld die zich scherp zet./Goed bij zinnen was ik een verdienstelijk beeldensnijder,/Doch sinds de kou inviel zijn mijn vingers verstijfd,is/De wetsteen gespleten en doet de gek op de schoorsteen taal/Noch teken van zich horen./Ik ben ingesneeuwd. En handenvol werk ligt te wachten/Tot de klauwier van het winterse woord zich verheft in/De zon.'(bladzijde 17)Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Leve de hommage. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel ‘opdracht’. ‘ga voorbij sterk en verborgen en geef aan het steen/overbodige ogen,de weg of het huis zich herinnert/de ster die je wekte en die je bewerkte///het woud bewaart tegen de hitte de vruchtbare winden/en tussen de gewoonlijk looiende regels/de gewoonste dingen met sobere woorden gelest en gevoed///als eens achter een kwade bodem achter lome tafels/een hand stijgt bedwelmend mensen met vingers/als blinden hun strooptocht door de nacht/met jagen op het eerste licht besluiten/ontsluit dan water met een kus werp vuur daarin/ook draag op deze wijze de lucht de aarde op'(bladzijde 444)