Weer verder met het essay ‘Het zwijgen van de tragedie’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’. ‘Zij verschrompelt tot een neurotische behoefte om niet al te lang in Heideggers ontologische ‘gap’ te moeten kijken (waar, zoals bekend, de waarheid nog op zijn Grieks wordt geschreven als aletheia, de ‘onverborgenheid’ van de laatste dingen). Tegenover de zinloosheid van wreedheid en lijden stelt de mens meteen de hem tijdelijk bevrijdende zinloosheid van de lach, omdat dat de enige manier is om de zinloosheid draaglijk te houden. Vandaar dat het absurde theater uit de jaren zestig – Ionesco, maar vooral Beckett – in feite nooit absurd maar existentieel-tragisch was. Denken we aan de bijna antiek-logische schraalheid in stukken als ‘Fin de partie’, waarin Clogg antwoordt op Hamms opmerking dat een van zijn ouders, die als zombies in vuilnisbakken wonen, aan het huilen is:’Dus hij leeft nog.’ De sick joke is hier het teken van de zwijgende tragedie geworden, maar te lachen valt er niets (tenzij de geschokte hoho-lach, die van een heel andere orde is dan de bevrijdende haha-lach). Niet de lachende Diogenes leeft in de ton, maar een naamloze nazaat die bewijst dat hij leeft door te treuren.’ (Bladzijde 274) Dit is fragment 8.Wordt vervolgd.