Weer verder met het essay ‘Het zwijgen van de tragedie’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’. ‘Deze vorm van ironie hoeft men niet altijd even letterlijk te verstaan: men kan hem ook begrijpen in de zin van wat hierboven gezegd werd over de goden en het koor. De antieke ironie, die van voor Socrates, is er niet op uit ons te verlossen en inzicht bij te brengen; ze is erop uit ons met onze neus op de fundamentele patstelling te duwen. Met dergelijke ironie valt niet bepaald veel te schateren, maar ze is de hedendaagse mens wel degelijk bekend: als existentialisme.
Om de dubbelzinnige rol van de ironie te verduidelijken, moeten we misschien even ingaan op de belangrijkste commentaren over de ironie. Toen Friedrich Schlegel zijn beroemde stellingen aangaande de romantische literaire ironie ontwikkelde, fundeerde hij daarmee de moderne relativering van de auteur; diens ficties, verdraaiingen, diens neiging om boeiend te vertellen, om meerdere stemmen naast elkaar aan het woord te laten, dat alles had eigenlijk tot gevolg dat de literatuur zich losmaakte van de zoektocht naar de onwrikbare waarheid (een gedachtegang die reed aanwezig was in Plato’s opvatting over literatuur). In Schlegels radicale ironie werd reeds helemaal doorgedacht wat wij dertig jaar geleden, met een ontoereikende term, deconstructie zijn gaan noemen.’ (Bladzijde 278) Dit is fragment 16. Wordt vervolgd.