Weer verder met het essay ‘De glottis als afgrond. Over het hiaat in Paul Celans lyriek’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Op die manier schuilt er in Celans poëtica een erfenis uit de Griekse tragedie, zoals Holderlin die begreep. De tragedie was voor Holderlin een noodlotsspel dat zijn verschrikkelijke diepte (het leven in een door de goden verlaten wereld) alleen kon tonen door het voelbaar maken van een noodlottige cesuur. We komen op deze kwestie uitgebreid terug naar aanleiding van Medea en Antigone.
In mijn eerste theatertekst ‘Kopnaad’ heb ik deze cesuur, die Holderlin ten slotte zelf heeft meegezogen in de waanzin, willen theatraliseren – door net zo paratactisch dingen tegen elkaar te laten botsen, door het ‘tragische transport’ voortdurend te onderbreken met de flits van het ondraaglijke beeld. De ‘waanzin’ van Lenz en Holderlin heeft namelijk zowel poëticale, stilistische als ideologische implicaties: hij lijkt het gebroken, profetische antwoord op een onhoudbaar hooggestemd Duits humanisme, vermengd met een al even onhoudbare hoop op een hernieuwing van het Griekse tragische bewustzijn (waartoe Nietzsche opriep). Dat kon volgens Holderlin alleen in een nieuwe taal, waarvan het Goethe-Duitsland nog niets vermoedde.
Nietzsche lijkt, wat de theorie van zijn ‘Geboorte van de tragedie’ betreft, ten diepste schatplichtig aan die cryptische essays van Holderlin (hoewel hij een aantal van deze teksten niet gekend kan hebben omdat ze nog niet gepubliceerd waren); hij heeft in feite de filosofische uitwerking gemaakt van iets wat Holderlin in de diepste intellectuele eenzaamheid heeft beseft – iets wat ook zijn geest heeft gebroken. In het rijtje van de grote gebroken geesten van de Duitse Romantiek neemt Nietzsche wellicht nog de meest dramatische plaats in.’ (Bladzijde 56) Dit is fragment 8. Wordt vervolgd.