Weer verder met het essay ‘De glottis als afgrond. Over het hiaat in Paul Celans lyriek’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Dit beeld toont Celan in zijn volle, pijnlijke complexiteit – het ‘onbesefbare’ bewustzijn van ik en jij, de toespelingen op joodse gebeden, de onmogelijkheid van de overmatige waarheid, alles tegen elkaar opbotsend, schetsmatig maar tegelijk als in steen gebeiteld, vluchtig en toch onvergetelijk. Onontkoombaar en onleesbaar – zoals zijn tragische leven zelf. In een ander gedicht schrijft Celan:
IK DRINK WIJN uit twee glazen/En ploeter op/De koningscesuur/Net als hij/Op Pindarus
Een beetje ironisch voor Celans doen, maar to the point als bekentenis: ik drink uit twee glazen (het Duitse en het joodse?), en ik jakker me af op (letterlijk: ik doorploeg) de koningscesuur zoals hij ginder (hij uit Jena, Holderlin) op zijn Pindarus…Holderlin die, naar de sarcastische getuigenis van tijdgenoot Hofrat Gernin ‘immer halbverrucht ist ,zackert auch Pindar’. Celan kende zijn bronnen.
De koningscesuur levert ook heel andere dimensies op. Holderlin was de eerste die ten volle begreep hoezeer de Griekse tragedies handelen over de onherstelbare breuk tussen goden en mensen. In zijn ‘Der Tod des Empedokles’ had hij tevergeefs geprobeerd een Griekse tragedie over deze breuk te schrijven. Celan ziet deze tragische breuk tussen het sacrale en het lot van de mensen ook als het lot van de joden in het bijzonder.’ (Bladzijde 61-62) Dit is fragment 14. Wordt vervolgd.