Weer verder met het essay ‘De glottis als afgrond. Over het hiaat in Paul clans lyriek’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Peter Sloterdijk nam hem als uitgangspunt voor de eerste van zijn ‘Frankfurter Vorlesungen’ en vertaalt hem als: ’Die Poesie zwingt sich nicht auf, sie setzt sich aus.’
Nu is het feit dat Celan deze zin zelf niet in het Duits maar in het Frans opschreef op zich al veelzeggend. Er komt nagenoeg geen Frans in zijn dichtwerk voor, hoewel hij de laatste twintig jaren van zijn leven als Roemeense-joodse, in het Duits schrijvende dichter in Parijs leefde, vele Franse brieven aan zijn Parijse vrouw schreef en veel Franse poezie vertaalde, van Rimbaud, Apollinaire en Mallerme tot Du Bouchet. Hij zal dus niet zonder reden voor deze Franse versie gekozen hebben. In het Duits klinkt de tegenstelling in elk geval niet zo beeldend. De poezie dringt zich niet meer op (Sloterdijk heeft de zin foutief overgenomen: er staat plus en niet pas, zoals hij citeert; dat betekent dat hij de historiserende implicatie over het hoofd heeft gezien) – elle s’ expose. Precies deze tweede helft bevat de hele raadselachtigheid van de uitspraak. Het vertaalwoordenboek geeft ons tal van mogelijkheden voor s’ exposer. Stelt de poezie zich bloot? Belicht ze zichzelf? Houdt ze een expose? Maakt ze zichzelf duidelijk? Gooit ze zichzelf in de waagschaal? En wat is haar object? Waarom of aan wie stelt ze zich bloot? Precies dit ontbreken van het concrete object aan iets wat zich blootstelt, leidt ons regelrecht naar de problematiek van het ‘Gegenuber’ in Celans lyriek: wie is de verzwegen derde – wie is die Andere tot wie het gedicht zich richt, en over wie Celan sprak in zijn beroemde Meridian-Rede, toen hij de Buchner-Preis kreeg? Is die onvatbare Andere werkelijk de ideele gesprekspartner, over wie de filosoof Emmanuel Levinas zo levendig kon filosoferen?’ (Bladzijde 66-67) Dit is fragment 19. Wordt vervolgd.