Weer verder met het essay ‘De glottis als afgrond. Over het hiaat in Paul Celans lyriek’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Celan geeft deze gedachte (eigenlijk bevat ze Heideggers gedachte van de ‘Gelassenheit’) een veel radicalere betekenis. Werp de taal weg, werp je enige zegbare bestaan weg, dan krijg je de taal terug. Dat is letterlijk wat hij heeft moeten doen: het Duits van de nazi’s weggooien, maar ook de taal van Goethe. Daardoor werd de jood verplicht zich te ontdoen van de cultuur die hij liefhad – er er een nieuw, nooit gezien verhakkeld en subliem Duits voor in de plaats te stellen. In ‘La Poesie comme experience’, een van de mooiste boeken over Celan, noemt Philippe Lacoue-Labarthe dit ‘une pensee extreme de la difference’, dat wil zeggen:dergelijke, door de ‘onwerkelijkheid van de werkelijkheid’ getraumatiseerde taal, herdenkt voortdurend de breuk die gaapt tussen de mens en zijn eigen bestaan.
O einer, o keiner, o Niemand, o du.
Met een dergelijke ‘Du’ kan geen lezer zich nog identificeren; je hikt alleen maar tegen de onmogelijkheid aan, tegen het eeuwig verschillend verschil tussen jou, de ander en het beeld dat je hebt van jezelf. De enige die hier wordt aangesproken is juist die moeilijk voorstelbare gesprekspartner. Celan lijkt een moderne Orpheus die zijn door de jodenvervolging gebroken bestaan beschouwt als een verloren Eurydice.’ (Bladzijde 69-70) Dit is fragment 23. Wordt vervolgd.