Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Enerzijds noemt de Egyptische god Teuth het schrift een geschenk, omdat het de mensen verstandiger kon maken en hun geheugen verbeteren. Maar Socrates veroordeelt de invoering van het schrift in heldere bewoordingen: het maakt mensen waanwijs, ze oefenen hun geheugen minder en worden daardoor lui, het geschrevene laat zich niet tegenspreken, het schrift mist bovendien de bezieling van de levende spreker en het moment. Op het eind van ‘Phaedrus’ is Socrates helemaal op dreef:’ Wie niets waardevollers kan laten gelden dan juist zijn composities en geschriften, producten van langdurig keren en draaien, producten van schaar en lijmpot, spreek die gerust aan als “dichter” of “literator” of “wettenschrijver”.’ Het moge duidelijk zijn: dichters en advocaten, een pot nat. Mooischrijvers met een heimelijk doel, niet te vertrouwen als het op waarheid aankomt. Dergelijke lui zijn frivool, ze kunnen zich achter de schijn van eeuwigheid van hun geschriften verstoppen. Geschriften ontberen de levende bron van het spreken, ze zijn doods en arrogant. Meer nog: de goede redenaar is voor Socrates hij die door zijn bevlogen spreken de minderwaardigheid van zijn eigen geschriften kan aantonen.
Niets van dat alles bij de bibliofiele Utopianen van de zestiende eeuw. Ze halen de geschreven literatuur en filosofie gelijkelijk binnen in hun ideale staat als een vorm van humanistische culturele vorming, die moet bijdragen aan de morele opvoeding van de burgers. Ze lezen zowel Plato als Homeros en heffen daarmee Plato’s aloude polemiek tussen literatuur en filosofie op.’ (Bladzijde 115) Dit is fragment 2 . Wordt vervolgd.