Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘De natuur is voor de herder een soort moederschoot waarin de dood zacht zal zijn, een utopisch thuiskomen. De arcadische oerstaat kortom, waaraan Heidegger definitief een einde maakte toen hij ons voorhield dat we slechts in het bestaan geworpen zijn om er dood weer uit gegooid te worden. Vandaar het beruchte citaat op de graftombe bij Poussin, dat ongeveer vertaald kan worden als:’Ook ik ben ooit in Arcadia geweest’, maar eveneens, omdat er geen werkwoord in staat ,als:’Ook ik ben (nu) in Arcadia’. Het getuigt ervan dat ‘in Arcadia zijn’ iets is dat in de dood kan overgaan en verdergaan; je hebt op aarde reeds een voorschot op de hemel beleefd. Poussin is zich bewust van de ambivalentie van het arcadisch motief. Hij beeldt een van de herders af terwijl hij dit opschrift met de vinger aanwijst op het graf van Daphnis; de samenhang tussen dood en paradijs is reeds ten volle aanwezig. Ook Guercino schilderde het motief; bij hem domineert gewoonweg een doodshoofd het arcadisch tafereel. Jacopo Sannazaro had reeds in 1504 een bucolisch gedicht gepubliceerd met de titel “Arcadia’, waarin ook al met nostalgie werd teruggekeken op een ooit ongeschonden rurale, onschuldig-erotische wereld vol faunen en nimfen, waaruit men later verbannen wordt omdat men de onschuld verliest. Talloos zijn de dichters die deze verschuiving van onschuld naar schuld later hebben beschreven, bezongen, betreurd of verheerlijkt, vaak in de vorm van een overgang van land naar stad, van verleden naar heden, van jeugd naar ouderdom.’ (Bladzijde 120-121) Dit is fragment 8. Wordt vervolgd.