Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Waarlijk, de literaire club is thuis in loutering. De bewoners van het vagevuur hebben blijkbaar heel wat gemeen met Mores inwoners van Utopia: ze houden het op de literatuur.
Zoals gezegd is het opvallend dat Dante, als christelijk visionair, al niet meer het onderscheid maakt dat voor Plato zo wezenlijk was: dat tussen de dichters en de filosofen. Hij gooit ze allen samen in de tussenruimte, omdat ze voorchristelijk zijn. Zijn beschrijving van het Purgatorio bezit een aantal opvallende trekken van een soort aards Elysium, waar het goed toeven is en waar je gemoedelijk met elkaar van gedachten kunt wisselen om de tijd aangenaam door te brengen. In de neoplatoonse academia die het Purgatorio eigenlijk is, kunnen dichters en filosofen palaveren terwijl ze trouw blijven aan hun sterfelijke natuur, want het eeuwige leven ziet er voor hen uit als een eeuwig menselijk leven. Ze kunnen niets anders dan simpelweg ‘Da-sein’, er-zijn en er blijven. Het Purgatorio is dus in vele opzichten zo’n aangename literaire plek, een locus amoenus, maar dan een die je terugvindt nadat je gelouterd bent door het leven – dat is een theologische verschuiving van de arcadische locus. Tevoren was het aards paradijs van de lieflijke natuur slechts een theologisch-inchoatieve flits waarin de gegijzelden Adam en Eva, opgescheept met een gezond lijf en met goed verstand, en door geen enkele aardse ervaring getekend, door een enigszins sadistische god werden verzocht van beide door hem geschapen verleidelijke faciliteiten – waarop zelfs de engelen afgunstig waren – vooral geen gebruik te maken: ze mogen niet eten van de boom der kennis en ze moeten van elkaars mooi geschapen lijf afblijven.’ (Bladzijde 124) Dit is fragment 12. Wordt vervolgd.