Weer verder met het. essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Wat dan weer erg riskant was in De Coninck antwoord, is de bedenking dat de literatuur alleen het nutteloze zou representeren. Daarmee zat hij dichter bij het door hem vermaledijde postmodernisme dan hij in die tijd zelf kon doorhebben. Want er is inmiddels niemand meer die zal zeggen dat in een tijd van politieke clashes, grote overgangen en historische gebeurtenissen de literatuur zo prachtig is omdat ze nutteloos is. Maar we begrijpen uiteraard wel wat De Coninck bedoelde: ze heeft geen nuttigheidsethos. Ze is de open beweging waar Holderlin op doelt, beweging als de hele gebeurtenis zelf. Vandaar dat ze alleen nog te typeren valt als een loutere vorm van exces.
In het werk van modernisten als Samuel Beckett en Paul Celan, en later in de poëzie van iemand als de Duitse dichter Peter Huchel, maar al evenzeer in de monumentale schilderijen van Anselm Kiefer, komt dan ook een nieuwe topos de locus amoenus aflossen: die van het verwoeste of geschonden landschap, het landschap van na de Holocaust en de Bomber Jacks. In Becketts Endgame bijvoorbeeld lijkt het landschap dat de twee protagonisten Hamm en Clogg door een raampje offstage kunnen zien, helemaal leeg en betekenisloos. Bij Armando wordt het landschap na de oorlog zelfs het schuldige landschap, want het arcadische gaat door met zijn onzinnige signalen op ons af te vuren, ook op plekken waar de grootste gruwel heeft plaatsgevonden. Onvergetelijk obsceen zijn in dit opzicht de vreedzame bossen rond de concentratiekampen, die in de film Shoah van Claude Lanzmann opduiken. Het is deze onverschilligheid van de bloeiende natuur, die voortzet wat met Holderlins bewustzijnscrisis in gang was gezet.’ (Bladzijde 140-141) Dit is fragment 28. Wordt vervolgd.