Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘In elk geval niet door wat men tegenwoordig assertiviteit noemt; evenmin omdat ze zich zal meten met de antieke Griekse held; maar omdat ze, door haar vermogen om te lijden, de mannenwereld opslokt en weer uitbraakt als de botjes van een opgevreten vogeltje. Daardoor is er voor mij geen chronologische actie meer mogelijk; het uur waarop dit gebeurt is het uur waarop alles voorbij is. Pure obsceniteit van de mannenwereld treedt in haar flarden van visioenen aan de dag. In die zin vrees ik – of vermoed ik, of hoop ik – dat mijn Antigone een stap voorbij mijn tekst over het obscene kan zetten – of een stap terug in de intuïtieve afgrond, een stap die het obscene ontregelt. Waar het essay nadenkt over de grens, is Antigone alweer teruggetrokken voorbij of achter de grens, net als Eurydice, op haar stappen teruggekeerd, koppig en trots weer Hades tegemoet. Ze moet alles zeggen en daardoor niets zeggen. De hele handeling is slechts een duizeling van de herinnering (want de tragedie-als-theater lijkt onmogelijk in deze tijd van nieuwe ‘radicale’ zuiveringsoorlogen waarin vrouwen weer de ultieme slachtoffers zijn. Er valt niets nieuws meer te verzinnen over de catastrofe – ze kan in haar eindeloze, bedroevende herhaling slechts worden ‘getoond’, in de zin waarin Wittgenstein dat bedoelde, door een sprekend beeld). Wat gezegd zou moeten worden is te alomvattend. Kolonos, Kosovo of Dili – we moeten onze mond houden en wachten op het beeld dat alles laat bestaan in waarheid. ‘Wat waar is wordt een beeld.’ Daar wacht ik op, en ik schrijf zo nu en dan een paar regels.
Op sommige avonden, terwijl ik hier over haar zit te piekeren, komt ze dichterbij, door de tuin in de avondzon, door de koele en lauwe luchtlagen over het land – door alles heen wat ik niet wil zeggen of beschrijven omdat ik wacht op haar beeld. Soms ben ik bang voor haar.’ (Bladzijde 108-109) Dit is fragment 7. Wordt vervolgd.