Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Soms zie ik haar op een foto in de krant – een taliban-vrouw die haar sluier opheft, tegen de Wet; een Kosovaarse die met uitgebluste ogen staat te staren achter prikkeldraad. Maar hier dreigt dan alweer het verhaal, de anekdote over het kwaad, die het gebeuren altijd weer op mensenmaat verkleint en wat geruststellender maakt. Er mag niets geruststellends in haar zijn behalve de afstand die ze tot haar eigen nachtmerries bewaart. De Grieken begrijpen is weten dat we ze nooit meer zullen begrijpen – dit hiaat, dat ‘gat’ in het geheugen van de ervaring. Cesuur/censuur.
Absurd en betekenisvol: de vrouw van Kreon heet Eurydice.
Over Antigone schrijven is schrijven over het verlangen om een vrouw te zijn, zegt Bauchau in een brief aan Alain Badiou. Verder stelt hij dat ze een ‘totale vrouwelijkheid (bezit) die bijna de hele menselijkheid is’. Radicaal tegen een dergelijke inleving waaraan historische romanciers zich zo graag overgeven, ontwikkelt Philippe Lacoue-Labarthe de stelling dat de dichter Sofokles’ visie op de tragedie begint te begrijpen als hij inziet dat hij zich absoluut niet mag vereenzelvigen met het heroïsche personage. De toe-eigening van heroïek is in principe onmogelijk voor de schrijven omdat hij geen toegang heeft tot het goddelijke, wat het personage wel heeft.
Om het absolute karakter van de fataliteit te begrijpen (namelijk dat het woord van de heros zijn of haar dood zal moeten betekenen) moet hij absoluut ‘exterieur de l’ auteur’ blijven. Het woord van de auteur is volgens hem levengevend omdat hij de voorwaarden voor de tragedie schept; maar het woord van de erin levende heros is dat van de onafwendbare dood. Identificatie met Antigone zou slechts een vergelijking inhouden van de tragische wereld naar de socratische beargumenteerbaarheid,’ (bladzijde 109-110) Dit is fragment 8. Wordt vervolgd.