Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Parallel tussen het ritueel van de ogen uitsteken en het gehoorvlies doorprikken. Derrida maakt uitdrukkelijk toespelingen op de seksuele connotatie van het beeld. De penetratie betekent ook dat de wereld niet meer gesloten is – dat er andere wereld naar binnen komt, overweldiging door het vreemde, dat kan doden. Het uitgestoken oog in de vagina, in de slotscene van Batailles ‘Histoire de l’oeil’, de doorgeprikte oorvliezen: ze symboliseren dat een tekensysteem aan zijn einde komt, dat van de symboliek zelf. De letterlijke gebeurtenis luidt het beginnen van verschrikking in. En dat is altijd, in tragische zin, het tijdperk van het inzicht. Blindness and insight. Door zijn ogen uit te steken wordt Oedipus gelijk aan de blinde Teiresias. De ziener moet blind zijn om de waarheid van de wereld te kunnen zien; de beelden zelf zouden hem maar afleiden – zoals ze ons afleiden, die ziende blind door het leven moeten gaan. Door anderzijds het gehoorvlies van de staat kapot te slaan met woorden, moet Antigone horen wat er in haar is – dat het te laat is voor de ‘zuivere’ tragedie. Zien en horen spelen een ingewikkelde rol in de Griekse mythen. Narcissus combineert de tragedie van beide zintuigen: hij hoort Echo niet, die hem tot een normaal (liefdes)leven roept; en hij verdrinkt in de zelf-aanschouwing (wat een prachtig beeld voor het lacaniaans fantasia van de verliefdheid); en het zelfbeeld is niet alleen bedrog, het is iets peilloos waarin men ten onder gaat. Beide zintuigen zijn dus fatale misleiders. Zoals steeds: scepsis van de Grieken.
Elke hedendaagse tragedie is gecontamineerd door het beeld dat ze van zichzelf vormt terwijl ze zich afspeelt. De geteliviseerde Balkanoorlog en de perfect geënsceneerde inval van Irak kunnen als voorbeeld dienen. Men vervormt de principes terwijl men ze gestalte geeft, zoals men verkiezingen vervormt door opiniepeilingen. De gecontamineerde tragedie is de enige die ons overblijft.’ (Bladzijde 138-139) Dit is fragment 36. Wordt vervolgd.