Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Ismene – zij die ‘gewoon’ , alledaags in in haar liefde en begrip, symbool voor de maatvolte mens die zich buigt voor het fatum. Haar stem is haast onhoorbaar naast de furie van Antigone; maar het contrast dat ze oproept is veelzeggend. Hier helpt de rede, de zachtmoedigheid, het zoeken naar een compromis niet meer. Ismene is de herinnering aan de wereld van voor de catastrofe, die van familie en huiselijkheid. Ismene is de ‘burgerlijke’ ervaring, in haar bergt Sofokles het standpunt dat de toekijkende burgers ook zouden hebben gekozen: buig voor de tiran als je niet met je leven wilt boeten. Zij is de stem van de zich wegcijferende liefde, de christelijke duldzaamheid die Nietzsche zo verfoeide. Nochtans is zij de vreesachtige goede, zonder meer; ze zal het overleven, maar zonder dat we weten wat er van haar werd. Ze vertegenwoordigt het anonieme instinct van de kleine mensen, die gelijk krijgen omdat ze buigen voor de wind van de geschiedenis; maar de groten die revolteren en breken, die houden onze aandacht (en onze emoties) gaande.
De oppositie Ismene-Antigone is van archetypische aard. Eigenlijk vormen ze een al even contrasterend paar als Eteokles en Polyneikes. Ismene is dan ook de enige die de tragedie overleeft (maar daar denkt men allang niet meer aan). Steiner wijst erop dat ze vaak blond of bleek wordt voorgesteld – tegenover de duistere essentie van de zwartharige Antigone. Eenzelfde oppositie zagen we tussen Kreusa en Medea; het archetype van dit dubbel vrouwbeeld is archaïsch (het gaat ook op voor Elektra en Chrysothemis). Ik zal Ismenes tedere, lichtende stem verstoppen in de woorden van Mnemosyne – de godin van het geheugen die zich niets meer wenst te herinneren omdat alles te erg voor woorden is. Maar net door dit geheugenverlies zal Mnemosyne alles zeggen wat ze niet meer wil weten – ook zij een slachtoffer van haar eigen onderbewuste koorts. ‘Er bestaat geen singulier geheugen,’ zegt Derrida in een tekst met de titel ’Mnemosyne’.’ (Bladzijde 143) Dit is fragment 41. Wordt vervolgd.