Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘De kernpassus (‘le passage pivot’) is voor Lacan juist die waar het koor het over de schoonheid van Antigone heeft; haar hele verschijning is een ‘eclat’ zoals hij het noemt – een complex woord dat juist de verstrengeling is van tegengestelden: het betekent luister en glans, maar ook splinter en scherf, schandaal en opschudding. Met Antigone komt een desastreuze schoonheid tot uitbarsting. Een in de zon blinkende granaatscherf. Voor ons is ze de obsessie van het laatste beeld – een schitterende gestalte, verhangen in een grot.
Toen ik met Henry Bauchau over Antigone sprak, bracht ik op een bepaald ogenblik Heiner Muller ter sprake. Ik was verbaasd vast te stellen dat hij de naam Muller niet eens kende; om het meteen daarna te begrijpen – het is juist Mullers radicaliteit die bij Bauchau volledig afwezig blijft. Hij zoekt geestelijke schoonheid in plaats van Grieks noodlot. De schoonheid waar Lacan het over heeft is van volstrekt andere aard, ze bestaat juist in de fataliteit van het lot. De ‘eclat’ van Antigone is voor Bauchau moreel, in plaats van ‘jenseits von Gut und Bose’. Het ‘ ongeneeslijk onrecht’ dat de vrouw wordt aangedaan, is voor hem dan ook voorwerp van therapeutisch denken. Paradoxaal genoeg juist meer dan voor Lacan; want Bauchau denkt freudiaans. Freud zag de Griekse tragedie als prototype voor het lot van de mens in de moderniteit; Lacan is daaraan voorbij, weet dat de parallellie een fictie is, een spook van de taal – maar daardoor haast nog alomvattender tiranniek, want de mens heeft niets anders dan deze taal van het verlorenen om mee te bestaan.
Als er iets is wat Antigone ‘onrecht aandoet’ , dan is het wel dit verzoenende denken. Bauchau kan haarfijn analyseren en de context lezen – de goede psychoanalyticus is een hermeneuticus die de tekst van het leven kan ontcijferen.’ (Bladzijde 153-154) Dit is fragment 51. Wordt vervolgd.