Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘De herinnering aan Buchenwald – vooral de uitbundige zomerwarmte, de blauwe lucht, het schitterende uitzicht op de nabije vallei. Wat een wanhoop moet de landschappelijke schoonheid opgeleverd hebben voor hen die achter het prikkeldraad uitgeteerd raakten. En dan die steenvlakte vol platgereden puin van de afgebroken barakken. Een arena, een plek waar het schouwspel voorbij is, de kreten zijn opgelost in de lucht, het meest onmenselijke lijden van tallozen heeft geen enkel spoor nagelaten. Maar wat met de ontelbare zwarte herinneringen? Welk ontologisch statuut hebben wanhoop, paniekaanvallen en nachtmerries voor het geheugen? Blijft daarvan iets bestaan nadat de drager is opgelost in rook? Een obsceen spoor in de verbeelding.
De toeschouwer moet in deze arena zelf de resten uit een reusachtig, historisch offscreen terughalen om zich enigszins te kunnen voorstellen wat daar heeft plaatsgegrepen – het is de verschroeide plek van de onmogelijke tragedie. Tragedie die alleen nog kan opgevoerd worden in de horse-champ van onze verbeelding. Shoah van Lanzmann, dat is de essentiële ervaring op deze kampgrond. Alleen het getuigenis is er nog, alles waar het om ging is weg. Het is voor alles te laat. Hoe obsceen werken de Thuringse bossen, het vogelgefluit, de zoele geuren van bloeiend kruid rondom de dodenakker. Dit is werkelijk de grond van de onmogelijke tragedie – in mijn herinnering zal deze plek, op die schitterende zomerdag, blijven bestaan als een eindscene van de beschaving, de bezoedelde Griekse arena, de gruwel van de parodie van het menselijk lot. Hoe obsceen is dit alles; ik bedoel ook mijn eigen waarneming. Ik loop slechts het gevaar iets te zien wat er niet is. Ik stel me bloot aan mijn eigen fantasma’s door daar te staan. Ik ben zelf de Odysseus die de historische Sirenen wil horen zingen terwijl hij veilig vastgebonden staat aan de mast van zijn heden. Het machteloos voyeuristische effect dat ik vroeger in Odysseus en de Sirenen legde, neem helemaal bezit van mij.’ (Bladzijde 172-173) Dit is fragment 71. Wordt vervolgd.