Weer verder met het essay ‘Hölderlins late hymnen’ van Bart
Philipsen uit de bundel ‘In het licht van de letter’.
‘In Luneville was voor de dichter de utopie van de absolute, communicatieve
transparantie, de geweldloze ‘Ausenandersetzung’ voor een ogenblik ‘waar’
geworden. Maar die ge-waarwording is voor Hölderlin wel een talig en discursief
gebeuren:”Schicksalgesetz ist dies, dass alle sich erfahren,/Dass, wenn die
stille kehrt, auch eine Sprache sei”(Friedensfeier”, v. 83-84).
Het “Bündnis” of “Gespräch” en de liefdesmetaforiek waarin dit verbond
wordt uitgedrukt, hebben in Hölderlins werk wijdvertakte, intertekstuele
referenties. In de hymne “Die wandeling” ensceneert Hölderlin een fictieve,
mythische ontmoeting tussen volksverhuizers uit het Noorden (de Schwäbische
“Eltern”, “das deutsche Geschlecht”; “Die Wanderung”, v. 32), die
zich uit de armen van het moederland hebben losgerukt (“Schwer verlässt/Was
Nahe dem Ursprung wohnet, den Ort”, ibid.v. 17-18) om in de vreemde te
trekken,, en een vreemd volk dat van gene zijde van de Kaukasus komt en door
Hölderlin “Kinder der Sonn” (ibid. v.36) genoemd wordt. Hun ontmoeting vindt
plaats aan de Zwarte Zee, “Und nicht umsonst sei dies?Das gastfreundliche
genennet” (ibid. v. 38-39) schrijft Hölderlin; een stille verwijzing naar de
oorspronkelijke bijnaam van de pontos axenos: de onherbergzame. Na een kleine
schermutseling, omdat “…keiner vernehmen konnt/Die eigene Rede des andern”,
“reichten sie sich/Die Hände liebend einander. Und Bald/Vertauschten sie
Waffen und all/ Die Lieben Güter des Hauses,/Vertauschten das Wort auch und es
wünschten/Die freundlichen Väter umsonst nicht/Beim Hochzeitsjubel der
Kindern” (v. 44-56) Door dit huwelijk tussen het eigen volk en het vreemde dat
uit het oosten komt (en van de andere kant van de Kaukasus, dus uit een ruimte
die niets met de klassieke Europese scene te maken heeft), wordt de
‘unheimliche’ ruimte van de Zwarte Zee tot bakermat van een nieuw
“Geschlecht” – de Griekse cultuur – dat in de hymne geapostrofeerd en
uitgenodigd wordt:”Wo, Wo aber wohnt ihr, lieve Verwandten,/Das wir das
Bündnis wiederbegehn” (v. 60-63).
Dit fictieve ‘Gespräch’ dat naar Heideggers beroemde lectuur de menselijke
(inter)subjectiviteit fundeert (“Viel Hat von Morgen an/Seit ein Gespräch wir
sind und hören voneinander/Erfahren der Mensch”) en daarom ook “Erfahrung”
mogelijk maakt – nl. in de Aus-ein-ander-setzung, de dialoog met het andere of
vreemde idiolect – is het paradigma bij uitstek van Hölderlins
geschiedfilosofische visie.’ (Bladzijde 63) Dit is fragment 6. Wordt vervolgd.