Weer verder met het essay ‘Een last van brandhout: verlies en
belofte in Friedrich Hölderlins poëzie’ van Bart Philipsen uit de bundel
‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘Zijn zorg is het respect voor ‘de geijkte letter’, maar ook dat ‘het
bestaande juist verklaard’ wordt. Zijn positie is een spagaat tussen letter en
zin.
De dikke bundel met manuscripten uit deze periode – het fameuze Homburgse
folioschrift – laat letterlijk zien hoe Hölderlin zich vastklampt aan het enige
wat hem nog rest: schrijven en herschrijven, met schijnbaar steeds hermetischer
en hoekiger wordende beelden, die iets proberen te bewaren en verzamelen wat
onherroepelijk uit elkaar schiet. Herinnering: het was al een centraal motief in
zijn werk, het wordt meer en meer een existentiële noodzaak. ‘Aandenken’ en
‘Mnemosyne’ leggen er getuigenis van af.
In ‘Aandenken’ reist de stem van de herinnering terug naar het landschap rond
Bordeaux en bezweert de noodzaak van het goede gesprek, onder vrienden, over
‘dagen der liefde en daden die gesteld worden’ – de goede vriend Heinse was
in 1803 overleden -, maar van daaruit blikt de ik van het gedicht, staande aan de
‘spitse kaap’ waar Dordogne en Garonne samenvloeien (Bec d’Ambès heet die
plek), de wegvarende schippers achterna als iemand die nu voorgoed achtergelaten
wordt:’ Waar echter zijn de vrienden heen? Bellarmin/Met zijn gezel’. De
beroemde slotregel – ‘Wat blijft echter stichten de dichters’ – klinkt
dubbel: als een bezwering veeleer dan als een vaststelling.
In ‘Mnemosyne’ (de moeder van de muzen, moeder van de herinnering) wordt de
dramatische spanning tussen bewaren en verliezen, tussen verzamelen en losmaken,
binding en het ongebondene heftiger, kosmischer, catastrofaler. En dat geldt dus
ook voor het lezen: tussen de tekst en de onmogelijke duidingen moeten afgronden
en (te) diepe wateren overbrugd worden. Het herkenbare beeld van het gesprokkelde
hout dat moet worden samengebonden en gedragen, is ook van toepassing op dichter
en lezer:’en veel is/Zoals op de schouders/Een last van brandhout,/Te
behouden.’ Het begint herkenbaar met de metafoor van het ingemaakte fruit – of
zijn het geplette druiven? – die op een natuurlijk proces van transformatie of
metamorfose lijkt te zinspelen (de slangen die hun oude huid afleggen). ‘
(Bladzijde 23-24) Dit is fragment 15. Wordt vervolgd.