Verder met de gedichten van Hölderlin uit de bundel ‘De
mooiste van Friedrich Hölderlin’.
De eiken
Uit de tuinen kom ik tot u, gij zonen der bergen!
Uit de tuinen, daar woont de natuur geduldig en huiselijk,
Zorgend, zelf verzorgd, met de mens, de nijvere, samen.
Gij echter, heerlijke wezens, staat, als een volk van Titanen
In de al te makke wereld, slechts trouw aan uzelf en de hemel
Die u voedde en grootbracht en aan de aarde die u gebaard heeft.
Geen van u is ooit naar de school van de mensen gegaan,
Vrij en uitbundig dringt gij, uit krachtige wortels,
Samen omhoog en grijpt, zoals adelaars de buit,
Met geweldige armen de ruimte en tegen de wolken
Staan daar luchtig en groots uw zonnige kruinen te prijken.
Elk van u is een wereld, als de sterren aan de hemel
Leeft gij, ieder een God, vrije genoten, tezamen.
Kon ik maar de knechtschap verdragen, ik zou nooit jaloers zijn
Op dit woud, graag zou ik mij aanvlijen tegen het huiselijke leven.
Klonk mijn hart, dat van liefde niet loskomt, mij maar niet langer
Vast aan dat huiselijke leven, hoe graag zou ik onder u wonen!
(Bladzijde 29) Dit is gedicht 1. Wordt vervolgd.