Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘Dichterroeping
(tweede versie)
De Gangesoevers hoorden de vreugdegod
Triomferen, toen, alles veroverend van bij de Indus,
De jonge Bacchus kwam, met heilige wijn
De volkeren uit hun slaap wekkend.
En gij, engel der dagen! wekt gij hen niet
Die nu nog slapen? Geef nu de wetten, geef
Ons leven, win toch, meester, gij alleen
Hebt, als Bacchus, recht op de verovering,.
Niet wat anders zorg en lot van de mens
In huis en onder de vrije open hemel is,
Als edeler dan het wild, de man
Arbeidt en eet! Want iets anders werd aan
De dichtenden tot zorg en dienst toevertrouwd!
De hoogste, aan hem zijn wij verknocht,
Opdat hij, steeds opnieuw bezongen,
Dichter doordringt tot het bevriende hart.
En toch, gij hemelingen, allemaal, en allemaal
Gij bronnen, oevers, bossen en bergtoppen,
Waar wonderlijk voor het eerst, toen gij ons bij de
Lokken hebt gegrepen, en onvergetelijk
De onverhoopte genius over ons kwam,
De scheppende, goddelijke, zodat
Stomheid ons sloeg en, als door
De schicht getroffen, onze beenderen sidderden.
Gij rusteloze daden van heinde en ver!
Gij dagen van het lot, gij meesleurende,
Waarop de god bezonnen gaat waarheen de paarden,
Dronken van toorn, reusachtig, hem brengen,’
(Bladzijde 57-59) Dit is gedicht 11, nog niet af. Wordt vervolgd.