Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Patmos
De toorn van de wereld te verblijden.
Want alles is goed. Daarop stierf hij. Veel zou
Daarover te zeggen zijn. En hem zagen, hoe hij, vol vreugde,
Zegevierend keek, zijn vrienden nog op het laatst,
Toch treurden zij, nu het
Avond was geworden, verbaasd,
Want in hun ziel droegen de mannen
Een groot besluit, maar zij beminden onder de zon
Het leven, en opgeven wilden zij niet
Het aangezicht van de Heer
En hun geboorteland. Ingeboord was,
Als vuur in ijzer, dat, en aan hun zijde
Ging de schaduw van de dierbare.
Daarom zond hij hun
De geest, en weliswaar sidderde
Het huis en Gods stormen rolden
Ver donderend over
Hun voorvoelende hoofden, toen met zwaar gemoed
Verzameld waren de helden des doods,
Nu toen hij ten afscheid
Hun nog eenmaal verscheen.
Want nu doofde de zonnedag,
De koninklijke, en brak
Zijn rechtstralende,
Zijn scepter, goddelijk lijdend, vanzelf,
Want wederkeren zou het
Te rechter tijd. Niet goed zou zijn
Geweest, later, en ruw afbrekend, ontrouw,
Het werk van de mensen, en vreugde was het
Van nu af aan,’
(Bladzijde 117) Dit is gedicht 18, er volgen nog 4 bladzijden.