Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Ontspanning
Zorgeloos sluimert het hart, in rust zijn de strenge gedachten.
En zo zoek ik de weiden op, waar mij gras uit de wortels
fris als een bron ontspringt, waar de lieflijke lippen der bloemen,
zich naar mij openend, stil hun zoete adem mij zenden,
waar aan de bomen, als was het met duizend brandende kaarsen,
mij de vlam van het leven gloeit, de roodkleurige bloesem.
Waar in de zonnige beek de tevreden vissen bewegen,
waar de zwaluw het nest met haar hulpeloze jongen omfladdert
en de vlindertjes dartelen, de bijen zoemen,, daar loop ik
midden in hun geluk en sta in de vredige beemden
als een verliefde iep en voel me als door ranken en druiven,
innig omstrengeld door de zoete spelen des levens.
Of ik sla mijn blikken omhoog naar de berg, die met wolken
zich de kruin heeft omkranst en die zijn duistere lokken
schudt in de wind, – o als hij op zijn sterke schouders mij neemt en
mij, door de lichtere lucht volkomen betoverd van zinnen,
opvoert, totdat het dal gelijk een veelkleurige nevel
onder mij ligt, dan word ik een arend en los van de aarde
wissel ik ’t al der natuur ik als een nomade van woonplaats.’
(Bladzijde 63) Dit is gedicht 3. Nog 1 bladzijde.