Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Aan de zonnegod
Waar zijt gij? dronken is en vervuld mijn ziel
van al uw zaligheden, want juist heb ik
verrukt gezien hoe, moede van zijn
reis, de aanbidlijke zonnejongling
zijn jonge lokken baadde in ’t wolkengoud,
en steeds nog zijn mijn ogen op hem gericht;
maar hij ging heen, ver weg, naar vrome
volkeren, die hem nog eer bewijzen.
O aarde! ‘ k heb u lief, want gij treurt met mij,
maar ons verdriet verandert als kinderleed
in sluimer, en zoals de winden
fladd’ren en fluisteren in de snaren,
zolang geen meesterhand hun een schoner toon
ontlokt, omspelen nevels en dromen ons,
tot de geliefde wederkomt en
leven en geest weer in ons ontvonken.’
(Bladzijde 89) Dit is gedicht 13. Morgen verder met ‘Zonsondergang’.