Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De mens
tot voedster zich; en snel is hij groot en sterk;
de dieren schuwen hem, want hoe anders is
de mens; niet u, noch hem gelijkend,
vreemd en gewaagd is in hem van jongs af
uw lust en leed, o Aarde, verenigd met
zijn vaders hoge zielskracht; hij wil, de mens,
der goden moeder, de Natuur, de
allesomvattende zelf, gelijken!
Ach! daarom, Aarde, drijft van uw hart hem weg
zijn overmoed en al uw geschenken zijn
verspild aan hem, verspild uw liefde
want naar iets beters nog zoekt de wilde!
Weg wil hij van zijn geurende gaarden en
de bloemloze wateren op, de mens,
en ook al blinkt zijn hof van gouden
fruit als een sterrenacht, nochtans graaft hij’
(Bladzijde 95) Dit is gedicht 16; wordt morgen afgemaakt.