Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Achilles
Heerlijke godenzoon! toen g’ uw liefste voorgoed had verloren,
daalde ge af naar het strand, weende ge over de zee.
Klagend zuchtte uw hart naar de heilige afgrond, verlangend
zeer naar de stilte, daarheen waar, van het scheepsrumoer ver,
diep beneden de baren de blauwe zeegodin Thetis
woont in haar vredige grot, zij die u steeds had beschermd.
Eens toch was zij, de godin, het knaapje tot moeder en had zij
liefdevol hem gezoogd daar aan de rotsige kust
van zijn eiland en had met het krachtig lied van de golven
in dit sterkende bad hem tot een heros gestaald.
En de moeder, zij hoorde des jonglings vertwijfelde weeklacht,
steeg uit de gronden der zee, treurend, als wolkjes, omhoog,
stilde het leed van haar lieveling, hem in tederheid wiegend,
en hij vernam, hoe zij hem troostend haar bijstand toezei.’
(Bladzijde 101) Dit is gedicht 18. Morgen verder met de tweede strofe.