Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Mijn eigendom
Te machtig, ach! gij hemelse hoogten, trekt
ge mij tot u, bij stormweer, bij heldre dag
voel ik verterend in mijn borst uw
wisseling, grillige godenkrachten!
Maar laat vandaag mij stil het vertrouwde pad
gaan naar het hof, waar goud nu de kronen zijn
van stervend blad, o kroon ook mij zo
’t voorhoofd, gij zoete herinneringen!
En opdat ook voor mij, om mijn sterflijk hart
te redden, hier een blijvende woonstee zij
en niet mijn ziel als een ontheemde
ver zich van ’t leven zou weg-verlangen,
wees gij, gezang, mijn vriendelijk toevluchtsoord,
mijn enige geluk, ach wees liefdevol
door mij verzorgd, tuin waar ik wandlend
onder de bloesems, de immerjonge,
in eenvoud veilig wone, terwijl met al
haar golven machtig bruisend daarbuiten, de
veranderlijke tijd ver ruist en
’t stillere zonlicht mijn arbeid koestert.
Gij zegent boven sterflijke mensen mild,
o hemelkrachten, ieder zijn eigendom,-
o zegent ook het mijn’ en laat de
Parce de droom niet te vroeg afsnijden.’
(Bladzijde 113) Dit is gedicht 23. Morgen verder met ‘De Main’.