Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De vrede
Als waren d’oude waatren Deukalions
in andre toorn, verschriklijker nog dan eens,
teruggekeerd op aarde, om te
reinigen waar de onreinheid groot is,
zo overmoedig zwalpte en zwol van jaar
tot jaar en overstroomde het angstig land
de wrede slag, dat overal nu
donkert’ en bleekte der mensen hoofd hult.
De heldenkrachten stoven als golven op
en dan uiteen, – gij kortte, o wreekster! vaak
de arbeid uwer dienaars snel en
bracht hen, de strijders, in stilte huiswaarts.
Gij die als onverbiddelijk heerseres
geweldenaar en lafaard gelijklijk treft,
dat tot in ’t allerlaatste lid hun
arme geslacht van uw slagen siddert,
die in ’t verborg’ne prikkel en teugel houdt,
aanvurend en betomend, o Nemesis,
gij straft de doden nog, opdat niet
onder Italië’s lauwergaarden’
(Bladzijde 139) Dit is gedicht 31. Morgen verder met dit gedicht ‘De vrede’.