Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Het afscheid
Wilden we dan uiteen? waanden het goed en wijs?
Toen wij ’t deden, waarom was het ons als een moord?
Ach! wij kennen onszelf niet,
want een god doet zijn werk in ons.
Die verraden? ach hem, die voor ons alles, die
zin en leven ons schiep, hem, de bezielende
schutsgod van onze liefde?
Dit, nee dit – ik vermag het niet.
Anders echter en slecht is wat de wereldgeest
nu aan dienst van ons vergt, anders is ook zijn recht
en zijn ijzeren norm eist
alle dagen de ziel ons af.
’t Zij zo! Wist ik het niet? Sinds het gedrocht de vrees
wortel schoot en uiteen goden en mensen wierp,
moet als zoenoffer bloedend
van wie minnen het hart vergaan.
Laat mij zwijgen! o laat nooit meer van nu af aan
mij dit doodlijke zien, dat ik in vrede toch
in de eenzaamheid ga en
’t afscheid waarlijk ons afscheid zij!’
(Bladzijde 159) Dit is gedicht 39. Morgen verder met dit gedicht ‘Het
afscheid’.