Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Het afscheid
Reik de beker mij zelf, dat ik genoeg van het
heil’ge, reddende gif, dat ik de Lethe-drank
met u drinke, dat alles,
haat en liefde, vergeten zij!
Heengaan wil ik. Wellicht zie ik na lange tijd,
Diotima! u weer. Echter verbloed is dan
al ons wensen en vredig,
vreemd als zaligen, gaan wij dan
rond op aard, in gesprek wandelend op en neer,
peinzend, aarz’lend. Maar nu maant de vergetende
hier de plaats van het afscheid,
reeds klopt warmer één hart in ons,
spraakloos zie ik u aan, stemmen en zoet gezang,
als uit vroegere tijd, hoor ik en snarenspel,
zie, en goudglanzend over
’t water opent de lelie zich.’
(Bladzijde 159-161) Dit is gedicht 39. Morgen verder met ‘Doitima’.