Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Menons weeklachten om Diotima
2
Ja, het zal ook niet baten, als gij, o goden van ’t doodsrijk,
eenmaal, gij bozen, mij vast onder uw macht hebt gebracht
en overmeesterd mee naar uw gruwlijke nacht hebt genomen,
om u te smeken om iets of om te twisten met u,
noch ook om daar geduldig, in vrees gebannen, te wonen,
luisterend met een lach naar uw nuchtere lied.
Kan het niet anders, mijn ziel, vergeet uw heil dan en sluimer
zwijgend! Toch welt er opnieuw hopend een klank in u op,
want ook dan nog, ook daar ontwent ge het niet te verwachten,
o mijn ziel! en ge droomt diep in uw ijzeren slaap!
Ook al vier ik geen feest, toch wil ik mijn haren bekransen,
ook al ben ik alleen, toch is van verre mij iets
vriendlijks nabij, en soms moet ik glimlachen en mij verwondren,
dat ik zo zalig kan zijn midden in mijn verdriet.’
(Bladzijde 167) Dit is gedicht 42. Morgen verder met dit gedicht.